In 1905 opende A.F. Smulders en zijn zoons Henri en Frans een nieuwe scheepswerf in Schiedam. Het was niet alleen een scheepswerf, maar ook een machinefabriek en Engineeringsbedrijf. Voor Schiedam was A.F. Smulders een onbekende. Echter, voor industrieel Nederland was A.F. Smulders een ondernemer die al sinds 1862 ruimschoots zijn sporen verdiend had. A.F. (August) Smulders was de oudste van vier zoons van de Tilburgse Smid/ondernemer W.H. Smulders. Zijn vier zoons, August, Charles, Louis en Frans hebben het ondernemerschap en de bouw en ontwikkelingen van stoommachines van hem geleerd. Zij hebben dan ook jarenlang bij hem in de onderneming gewerkt. De eerste die iets voor zichzelf ging starten was A.F. (August). In 1862 startte hij zijn eigen bedrijfje in Den Bosch. In 1865 voegde zijn broer Charles zich bij hem en samen bouwden zij het bedrijf in Den Bosch uit. De Bossche periode werd gekenmerkt door bouw en reparatie van stoommachines en machines voor polderbemaling. Ook was Smulders geïnteresseerd in bruggenbouw. Het bedrijf in Den Bosch was al diverse keren uitgebreid en kon vanwege de ligging niet verder groeien.
In 1872 zette hij zijn bedrijf in Den Bosch te koop en had kort daarvoor in Utrecht de ‘Utrechtse IJzergieterij’ gekocht van Van den Wall Bake (1860-1872). De laatste had de moordende concurrentie in de Bruggenbouw niet kunnen volhouden en had om mensen aan het werk te houden veel te laag ingeschreven voor de ijzeren spoorbrug bij Hedel. Dat brak het bedrijf op. Smulders zag zijn kans schoon en kwam zo in het bezit van heel veel knowhow in Bruggenbouw en staalconstructies. Zijn broer Charles was met hem meegegaan naar Utrecht. Later voegden zich zijn broers Louis en Frans ook bij hem in Utrecht. Rond 1880 concentreerde A.F. Smulders zich op droog grondverzet. Hij ontwikkelde diverse soorten Excavateurs, die werden verkocht aan de aannemers van het Panamakanaal, Suezkanaal en het Kanaal Noordzee-Oostzee dwars door Sleeswijk-Holstein. Het bedrijf specialiseerde zich steeds meer in stalen kapconstructies, emmerbaggermolens, treinstellen en spoorbruggen. Machinebouw kwam wat in de verdrukking. Waarschijnlijk is dat de reden geweest dat de broers Louis en Frans uit het bedrijf stapten en samen een machinefabriek openden ook in Utrecht.
Het bedrijf in Utrecht van A.F. Smulders ontwikkelde zich razendsnel en koos overduidelijk voor Grondverzet, Nat en Droog. De bouw van de pontons voor de baggermolens leverde weinig problemen op, maar voor de bouw van hopperschepen (die de bagger afvoerden) moest Smulders een beroep doen op Rotterdamse scheepswerven om casco’s te bouwen voor Smulders in ‘het verre’ Utrecht. De casco’s werden dan door Smulders afgebouwd in Utrecht. Omdat leveranties van deze casco’s door derden vaak tussendoor moesten, kwamen bij Smulders deze opdrachten in de knoei door te late leveranties. Daarom kocht Smulders in 1894 de scheepswerf ‘De Industrie’ van P. Smit jr. Daar in Slikkerveer kon hij zelf schepen bouwen en die konden eenvoudig naar zee varen, omdat ze niet gehinderd werden door sluizen en bruggen. Er werden in nog geen 7 jaar tijd meer dan 200 objecten gebouwd. De werf zat qua uitbreidingen aan zijn maximum, vandaar dat Smulders ging omzien naar een nieuwe locatie waar men ruimte voldoende had aan open water. In 1901 stuitte A.F. Smulders en zijn zoons Henri en Frans, die al in Utrecht in het bedrijf van hun vader aan de slag waren gegaan, op een terrein aan de Schiedamse kant van Mathenesse.
Zo eenvoudig als de aankopen van de bedrijven in Utrecht en Slikkerveer waren verlopen, zo stroef ging dat in Schiedam. Smulders wilde de grond kopen en dat systeem kende men in Schiedam niet. De traditie was daar om grond in erfpacht uit te geven. Van beide zijden werden de hakken in het zand gezet. Economisch was de gemeente Schiedam altijd afhankelijk geweest van de Moutwijnindustrie. Veel van deze brandersfamilies hadden posities in de gemeenteraad en soms in het college van Burgemeester en Wethouders. Dit werkte verlammend op de ontwikkeling van een alternatieve industrietak. Juist op een moment dat Smulders demonstratief liet weten grond aan te willen kopen in Vlaardingen kwam men in Schiedam tot het besef dat ze die Smulders, maar ter wille moesten zijn. Smulders kocht de grond in 1901 en bouwde daar in vier jaar tijd een voor die tijd ultramoderne scheepswerf annex machinefabriek. Toen de werf in Slikkerveer afgestoten werd en die in Schiedam opgestart werd was er meer dan voldoende werk voor jaren. Het waren vooral schepen voor de baggerindustrie. Omdat door de schaalvergroting binnen de scheepvaart, grotere en dieperliggende schepen met stoomaandrijving, heel veel havens werden ontwikkeld om deze schepen te kunnen ontvangen, was er grote vraag naar speciaal ‘gereedschap’, zoals drijvende kranen, bokken en blokzetkranen. Vanaf 1908 begaf Smulders zich op het pad van de kranenbouw. De Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 gooide roet in het eten. Drijvende kranen bleven onverkocht voor de werf liggen. Baggerschepen werden niet gebouwd. Het was ook moeilijk om aan staal en kolen te komen. Omdat er enorm tekort was aan handelsschepen, daar een groot deel van de Nederlandse vloot in buitenlandse havens lag toen de oorlog uitbrak, lieten de Nederlandse rederijen veel schepen bouwen bij Nederlandse scheepswerven, waaronder ook Werf Gusto.

Werf Gusto ontwikkelde zich in de jaren na 1930 met ups & downs tot absolute smaakmaker binnen de specialistische scheepsbouw. Werf Gusto brak telkens records met op maat gemaakte baggermaterialen, bruggen, staalconstructies, hoogovens, drijvende kranen, speciale bokken en schepen binnen Nederland en ver daarbuiten.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft Werf Gusto diverse crises kunnen overleven als gevolg van de veelzijdigheid van het bedrijf. Men was gespecialiseerd in Scheepsbouw, maar ook in de bouw van baggermaterieel, staalconstructies en niet te vergeten bruggenbouw. Bij het uitbreken van WO II had Werf Gusto veel orders voor marineschepen. De hellingen waren bezet voor de Koninklijk Marine. Veel materieel is afgebouwd voor de Kriegsmarine in oorlogstijd. Werf Gusto en de andere scheepswerven in Nederland hadden besloten door te werken tijdens de bezettingstijd voor de bezetter.
Eind 50’er begin 60’er jaren van de vorige eeuw begon de werf offshore projecten te bouwen, zoals zelfheffende booreilanden voor grote oliemaatschappijen. De vondst van aardolie in de Noordzee en de stijgende vraag daardoor naar offshore producten speelde Werf Gusto in de kaart. Werf Gusto had in 1943 met vijf collega-werven de I.H.C. (Industriële Handels Combinatie) opgericht. De I.H.C. moest na W.O. II slagvaardig te werk gaan bij het binnenhalen van baggerorders. In het midden van de 60’er jaren traden vijf van deze werven definitief toe tot de I.H.C. Holland N.V. en werd het nieuwe moederbedrijf ingedeeld in divisies. Werf Gusto concentreerde zich volledig op offshore en stootte daarbij al haar andere kerntaken af (1965). De familie Smulders was geen eigenaar meer van de werf, maar tot 1975 maakten nog leden van de familie Smulders deel uit van de directie. Zo werd Werf Gusto het eerste grote offshorebedrijf (als aparte divisie van I.H.C. Holland N.V.) binnen Nederland en Europa met gedurfde en grensverleggende projecten, zoals de eerste grote offshore kranen, hefeilanden, pijpenleggers, boorschepen en olieopslagboeien. Het voorzag duizenden gezinnen dagelijks van ‘brood op de plank’.
Toen in 1978 Werf Gusto haar poorten wegens een politieke beslissing moest sluiten, liet het bedrijf een schat aan lege gebouwen achter. Vooral het kantoorgebouw met haar eikenhouten lambriseringen, prachtige modellenzaal met gebrandschilderde glazen koepel was een lust voor het oog. De toenmalige minister van CRM, de heer G. Wallis de Vries, had besloten dat alle gebouwen (de productiehallen waren gebruikt in 1902 in Düsseldorf bij een Industrietentoonstelling) op een voorlopige monumentenlijst werden geplaatst. Nadat de inhoud van het kantoorgebouw en de productiehallen verkocht was, begon het wachten op een beslissing wat er verder met de gebouwen ging gebeuren. I.H.C. Holland N.V. (tot op dat moment eigenaar van de werf) wilde van de gebouwen en het terrein af, zo ook de gemeente Schiedam, de nieuwe eigenaar van het terrein. In 1980 is de sloop van de panden begonnen. Weinig tot niets werd bewaard. Zelfs de plastiek (een zes meter hoge fontein) van de kunstenaar Gust Romijn dat door het personeel in 1962 aan de directie werd aangeboden bij het eeuwfeest van de werf werd ‘verwijderd’.
Nu jaren later zijn we nog altijd op zoek naar ‘overblijfselen’ van het werfcomplex om toch vooral te kunnen laten zien, hoe het eens geweest is. Al in eerder stadium is men bezig geweest om overblijfselen te vergaren, maar het draaide tot voor kort immer op een teleurstelling uit. Het is, de in 2017 opgerichte, Stichting Erfgoed Werf Gusto gelukt enkele relikwieën van de ondergang te redden. Een van de oude toegangshekken en de letters GUSTO*, die eens de kantoorgevel sierden, werden aangekocht. De hekken, inmiddels geheel hersteld, zijn verwerkt in een ‘Monument’, waardoor de stad Schiedam weer een connectie heeft met het verleden. Nieuwe generaties Schiedammers kunnen zich dan bij het zien van dat ‘Monument’ een beeld vormen van wat zich hier allemaal heeft afgespeeld op de uiterwaarden van de Nieuwe Maas in Schiedam van halverwege 1905 tot halverwege 1978.
De gehele geschiedenis van Werf Gusto van 1862-1978 is te lezen in het in 2025 (392 pagina’s) ‘Geschiedenis van Werf Gusto’, dat is voorzien van veel fotomateriaal. U kunt het hier bestellen: https://erfgoed-werfgusto.nl/intekenlijst-geschiednis-van-werf-gusto/
*Verkocht aan GustoMSC in 2018